Cabo de Gata (7)

Langs de startplek van de Ruta de los piratas, de Piratenroute, lopen we Las Negras uit. Er is vandaag regen voorspeld. Het baantje klimt een beetje tussen de laatste huizen. Waar de weg ophoudt en in een track overgaat, steken we een brugje over een beek over, de Rambla de las Aguillas, die naar de zee loopt. Tenminste, indien er water in staat. We passeren nog enkele cortijo’s. Deze boerderijen vallen op in het landschap, maar ze lijken helemaal verlaten en verwaarloosd. Het enige teken van leven zien we in de pogingen om in de omgeving nieuwe olijfgaarden aan te leggen.

Wat verderop wordt de track die we volgen ineens een betonbaantje, waar op de linkerkant grote stenen bassins vol water heel wat vogels lokken. We tellen vier grote vergaarbakken en twee kleinere. Het vasthouden van zoet water is hier een belangrijke zaak. Voorbij de bassins klimmen we gestaag naar boven, tot we op de heuvelruggen staan en onder ons en in de verte opnieuw de Middellandse Zee zien. Het begint lichtjes te regenen. Ik trek de regenkap over mijn rugzak. Marianne heeft in haar rugzak spijtig genoeg geen regenkap zitten. Ze heeft wel een lichtblauwe KW mee, alle beetjes helpen.

We wandelen nu naar Cala de San Pedro, een mooi in een inham verborgen strandje dat we al van ver beneden ons zien liggen. Het is gestopt met regenen. Vóór dat strand torent nog een burchtruïne uit een bos van manshoog groen struikgewas dat de vallei begroeit, waarin opnieuw een beek zijn zoet water naar zee laat stromen. De burcht op deze onherbergzame plek diende om een zoetwaterbron vlakbij te beschermen.

In het struikgewas aanbeland, stuiten we op tal van bouwsels van plastiek, hout, wat stenen en andere wegwerpmaterialen die dienstig zijn om bescherming te vinden tegen wind en regen. In deze krochten verblijven blijkbaar al dan niet permanent mensen. Dit vreemde gehucht lijkt een enclave in het natuurpark te zijn waar zwervers en outcasts die de gewone samenleving vaarwel hebben gezegd, hun vrijheid in armoede beleven.

Zelfs aan de voet van de burchtruine heeft een zwerver met wat versieringen en schilderingen zijn onderkomen aangelegd. Hij heeft naast zijn woning een bord rechtgezet waarop de passanten in zes talen diets worden gemaakt hoe ze zich in dit illegaal nest dienen te gedragen: gebruik maken van de verderop gelegen latrines, die we niet vinden; hun vuilnis terug mee te nemen naar Las Negras; geen chemische producten gebruiken; en de natuur te respecteren. Aan geen van de hutjes, bouwsels of enkele half vervallen stenen woningen laat ook maar iemand zich zien.

De markeringen van het pad vinden we niet meer terug. Vermits er tussen de bouwsels in deze jungle duidelijk wel interactie tussen de bewoners bestaat, liggen er zoveel paadjes kriskras op de bergflank, dat we de weg kwijt geraken. Intussen begint het weer zachtjes te regenen. Ergens verder beneden zien we hikers met een rugzak ook hun weg banen in deze doolhof. Op een goed genivelleerde plek staan nog enkele iglotenten van trekkers opgesteld. Op de bergpaden die dit maquis dooraderen is het uitkijken om niet in een hondendrol te trappen, want het ligt er vol van. Op goed geluk af belanden we aan een bouwsel waar boven de twee deuren een mannetje en een vrouwtje hangt: toiletten, maar we hebben ze niet meer nodig.

Verderop passeren we een langer gebouw dat zowaar op een huis met veel deuren lijkt en vermoedelijk bewoond is, want een stuk of tien katten hebben er net eten gekregen. Aan een zijde van het gebouw krioelen de poezen om het voer. In het struikgewas achterin ontwaren we een oude toren. Aan een schuurtje hangt een bordje: Route 66. Gelukkig zien we hier ook het pad met blauwwitte markeringen terug. Op de bergflank tegenover ons dalen twee mannen en enkele jongens de heuvel af. Daar zal het pad richting Agua Amarga lopen, gokken we.

Onze tegenliggers dalen in een sneltempo de berg af. Ze houden even halt als we vragen of ze van Agua Amarga komen. Dat beamen ze. Maar ze waarschuwen ons ook voor zware regenbuien over de volgende berg- en heuvelruggen. Met goede moed zetten we onze klim verder. Het moet één van de steilste van deze trektocht zijn, naast de klim boven San José.

Hoe hoger we klimmen, hoe meer regen er lijkt te vallen. Als donkere wolken pijpenstelen omlaag sturen, houdt dat KW’tje van Marianne natuurlijk rugzak en lijf niet droog. Maar Marianne heeft nog een grote grijze vuilniszak in haar bagage zitten. Ze scheurt armsgaten in het plastiek en een gat waar haar hoofd door kan, zo is ze toch wat beter beschermd tegen de regenval. Zelf blijf ik redelijk droog, omdat ik mijn waterdichte zwarte jekker heb aangetrokken. Mijn nylon wandelbroek wordt snel doorweekt, maar die heeft het voordeel dat ze ook weer snel opdroogt.

De klim is door de harde regen een stuk gevaarlijker. Hier en daar komt het water in beekjes de berg afgestroomd. De rotsen en stenen zijn gladder. Halverwege de klim kijk ik achterom naar het paradijs van de renegaten uit de samenleving. Beneden op de scheiding van strand en struikgewas zien we een café waar de piratenvlag strak aan de mast wappert. Aan het strand liggen nog wat afgebladderde gebouwen te verkommeren, maar de flanken van de eeuwenoude toren en het zeeoppervlak baden alweer in het zonlicht.

Ook op de heuvelkammen vermindert de regenval en duikt de zon weer op. We lunchen op een droge plek op de kammen met het restant aan droge stokjeskoeken, manchegokaas en water uit de drinkbus. We krijgen nog machtige zichten op de vallei. Af en toe piept er nog eens een prachtig maar goed geheim gehouden strandje tussen de heuvels op, waar jeeps, campers en zwerfwagens al een track gebaand hebben.

Op de tegenoverliggende heuvels van de vallei zien we haast geen groen meer. Witte en lichtgrijze vlakken hebben de flanken bedekt: we zitten hier in het Andalucia van de fruit- en groenteserres voor Europa. Tomaten kunnen hier dankzij deze serres vier keer op een jaar worden geoogst. Maar het plastiekafval laat overal op de kusten, tot in het natuurpark Cabo de Gata, zijn sporen na.

De knieën, spieren en gewrichten beginnen stilletjes aan te protesteren. We komen nog enkele vreemde bouwsels tegen die om God weet welke reden in deze woestenij zijn neergepoot en intussen weer tot ruïnes vervallen zijn, beklad door graffitispuiters. Wanneer we vanuit de tegenrichting meer en meer wandelaars beginnen te kruisen, beseffen we dat we Agua Amarga naderen. Na een laatste klim op een hoge rots krijgen we een panoramisch zicht op het dorp. Nog een kwartiertje wandelen en we staan aan de receptie van ons hotel, zegt Marianne.

Het is weer een hotel met een verwarmd zwembad dat helaas wegens het koude weer door ons onbenut zal blijven. Maar het hotel heeft voor ons enkele andere aangename verrassingen in petto: het bed is het grootste bed van alle bedden waarin we de vorige nachten hebben doorgebracht. De badkamer is top, beste stortbad van heel de reis. De ontvangst in de receptie is uiterst vriendelijk. We douchen, trekken verse kleren aan en Marianne hangt haar natte kleren buiten op de grote patio aan onze kamer te drogen.

Vóór het avondmaal hebben we nog de tijd om het dorp te verkennen. Het is Pasen, er is veel begankenis, alle cafés, resto’s en winkeltjes zijn open, hele families hebben hun beste pak aan. Rond een sympathiek pleintje met kunstig gesnoeide bomen hebben de dorpelingen zich op de terrasjes en de banken rondom gezet. We nemen nog wat foto’s in een steegje dat uitkijkt op de bulderende zee en lopen dan een wijnbar binnen waar we een lekker wijntje proeven en ons amuseren met en sourdine naar de zatte gasten te kijken.

Terug in het hotel kunnen we naar het restaurant voor het diner. In het restaurant zit welgeteld één jonge vrouw aan een te grote tafel. We wensen haar een goede avond en aan haar antwoord hoor ik dat ze van Franse origine is. We vragen of ze niet bij ons wil komen zitten. En dat doet de 34-jarige Eva-Anne. Ja, zegt ze, ik weet het, ik heb een vreemde naam. Ik ken niemand anders met dezelfde naam als de mijne. Men spreekt me aan als Evanne, dus doen jullie dat ook maar. Eva-Anne is op haar eentje een grote fietstrekking in Spanje aan het doen, van Granada naar Jaen. Ze is afkomstig uit de Vogezen waar haar vader een vakantiepark uitbaat. Ik bestel een tajine van kip, Marianne iets met zalm en samen drinken we een laatste fles rioja.

’s Ochtends staan we laat op. Als ik mijn hoofd buiten steek, staat Eva-Anne al gehelmd klaar om haar VTT op gang te trappen. Ze zegt dat ze een briefje voor ons heeft achtergelaten aan de receptie. Als we ooit eens naar de Vogezen zouden gaan wandelen, moeten we haar bellen. Ze heeft tal van tips.  

Het is op paasmaandag al behaaglijk warm in de zon, er is geen zuchtje wind en de hemel toont zich zo blauw als hij kan. Eindelijk stabiel goed weer! Spijtig genoeg moeten we vandaag terug naar huis. De taxichauffeur komt ons op tijd ophalen en praat onderweg honderduit over het natuurpark, de serre-landbouw, het plastiekprobleem en de grote infrastructuurprojecten in Spanje, zoals de aanleg van de hogesnelheidslijn van Madrid naar Almería die we langs de autosnelweg dichter bij zijn bestemming zien kruipen. In de luchthaven van Almería checken we onze bagage in voor de enige internationale vlucht van de dag, naar Brussels-South, waar mijn dochter Jolente ons zal komen ophalen.                       

Geplaatst in Cabo de Gata, natuur, reizen, vrije tijd | Tags: , , , | 1 reactie

Cabo de Gata (6)

Na het beste ontbijt van onze reis te hebben genoten, dat uitgestald stond op een reusachtige ronde tafel in het restaurant, met méér soorten charcuterie, kaas, fruitsap, gebak en vers fruit dan elders, pakten we onze rugzakken terug in en vertrokken we. Op paaszaterdag stond de kortste hike van onze reis op het programma, amper 6 kilometer ver naar Las Negras. In de ochtend was de wind gaan liggen en wandelden we langs de grote weg van Rodalquilar richting Las Negras.

Zo gauw we konden verlieten we de drukke baan en sloegen we een kleiner wegje in naar La Ermita, een gehucht met enkele huizen die vooral verhuurd werden aan vakantiegangers. Voorbij La Ermita kwamen we weer op het blauwwit gemarkeerd pad. We liepen nog steeds door de vallei van Rodalquilar, die zou uitmonden op een prachtig strand waar de zee uit zachte kalkrotsen weer grillige beelden had gesculpteerd.

Vooraleer we terug op het strand liepen, deden we nog enkele interessante ontdekkingen. In de verte zagen we de Torre de los Lobos liggen. Die Wolventoren, een plomp en inmiddels ruïneus fort van het begin van de 16de eeuw, telde oorspronkelijk drie verdiepingen en was gebouwd in opdracht van Francisco de Vargas, de toenmalige koninklijke schatbewaarder. Hij liet zijn toren bouwen om de aluinmijnen in de streek te verdedigen, waarvan hij de concessie bezat. Halverwege de 19e eeuw herbergde het gebouw de vuurtorenwachters, maar nadien verkommerde de toren tot een ruïne.

Een beetje dichter bij de zee stuitten we op een complex van waterreservoirs en watermolenachtige houten constructies om zoet water boven te halen en in stenen baden te bewaren. Van de reservoirs was het niet ver meer wandelen naar een zwinachtig voorgeborgte van de Playa del Playazo de Rodalquilar, het meest merkwaardige strand dat we op onze hike passeren. Het gele strand kreeg van het jarenlange gebeuk van de zee grillig uitgesleten rotsformaties en mini-inhammetjes in het wit en roze als gezelschap. Tal van wandelaars zoeken er schelpen of zeevruchten. Vlakbij liggen meerdere parkings die in de hete zomermaanden wellicht vol lopen met campers en wagens van badgasten voor dit zeer bijzondere strand. Helaas is het strand hier en daar ook vervuild met pekbolletjes en -bollen.

In de verte zien we nog een burcht boven de kust uitsteken, het Castillo de San Ramon, dat op een gele rots is gebouwd. Met de verrekijker zie ik mensen naar het kasteel lopen. Op de stranden ervoor liggen zonnebaders. Eén man test de eerste zonnestralen uit op zijn blootje terwijl op het strand twee jongens aan het vliegeren zijn. Als hun vlieger neerstort in de golven, moeten ze het water in om hem terug op het droge te halen. Na wat gemanoeuvreer lukt het hen.

We volgen het pad dat ons op en neer door kleine valleitjes naar het Castillo brengt. Op een platform van het achttiende-eeuwse fort hoog boven de zee stond een batterij voor vier kanonnen om de kust tussen Cerrico Romero en Cala de San Pedro te beveiligen, waar een ander fort het vuur met zijn artillerie kruiste. Het Castillo werd tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog beschadigd, waarna het nu eens door daklozen werd bezet en dan weer door de politie, om de kust te bewaken. In 1875 verkocht de overheid het Castillo voor 1500 peseta’s aan een privépersoon. Tot vandaag wordt het nog gebruikt als privéwoning.

We klimmen verder langs het pad omhoog tot we weer zicht hebben op de kust, waar we terug afdalen naar het Cala del Cuervo. Op dat strandje trekt net een man zijn slip uit, loopt de branding in en duikt uiteindelijk de golven in. Lang blijft hij in het koude water niet zwemmen. We verpozen even aan het strandje waar de zon weldadige warmte geeft en slaan dan links langs een parking waarop wat campers staan de weg in die ons naar enkele gebouwen leidt, waarachter zich een camping schuilhoudt. Nog enkele honderden meter verder komen we terug in de bewoonde wereld, de eerste straten van het dorp Las Negras.

We komen rond de middag uit op een centraal gelegen plein waar we op een terras nog mensen zien ontbijten, terwijl ik eerder al dacht een lunchke te bestellen. Ernaast is nog een terras van een restaurant geopend. Maar daar zit voorlopig niemand. We zien hoe de gerant er een knappe jonge vrouw de opdracht geeft om wat meer haar best te doen om klanten te lokken. Helaas voor haar kiezen wij voor het restaurant dat de meeste klandizie op z’n terras heeft zitten. We bestellen er iets om te drinken. En een half uurtje later eet ik er nog een pizza en Marianne een belegd broodje.

In Las Negras heeft Marianne een appartement gereserveerd. Als we op het adres aankomen, in een residentiële wijk die tegen de heuvel is aangebouwd, staan we voor een gesloten traliehekken. Erachter loopt een oprit naar een grote villa, met een mooie voortuin en een openluchtzwembad. We zijn eigenlijk nog te vroeg in Las Negras aanbeland. Maar als Marianne de verhuurder belt, stopt er tien minuten later een auto voor het hekken. Een krasse zeventiger stapt uit. Van zodra hij zijn mond opendoet, voel ik het tot in mijn aders: een charmeur. Ik vergis me niet, de man heeft enkel aandacht voor Marianne. Nu ja, zij heeft dan ook de boeking gedaan.

Waar staat jullie auto, vraagt de man. We zijn te voet gekomen, zegt Marianne. Oh, dat vindt hij geniaal! De man spreekt goed Frans, dus leggen we in het Frans uit wat we aan het doen zijn. Hij leidt ons gedienstig rond in het vrij eenvoudige appartement. De badkamer is net groot genoeg voor een douche, een toilet en een wastafel. Als hij de deur van de slaapkamer openduwt, zegt hij met een schalkse kapoenenlach: en hier bevindt zich het oord van plezier! Ik denk bij mezelf dat hij dat zinnetje al goed van buiten kent. We doen alsof we niet goed weten of we met dat zinnetje nu moeten lachen of meesmuilen. Ik denk eigenlijk dat we allebei van onze ouders geleerd hebben niet uit het bed te klappen.

Wat er ook van zij, het bed op de kleine slaapkamer is een stuk smaller dan we op onze reis gewoon waren. Maar daar zitten we niet mee. Verder beschikt het appartement nog over een woonkamer met een divan. Op een kastje staat er nog een grote tv, een ding dat in alle kamers waar wij hebben overnacht voorradig was, maar door ons niet één keer gebruikt is. Wat allesbehalve in orde is, zelfs ambetant, is de verlichting van de slaapkamer. Er hangt geen licht aan het plafond en van de twee nachtlampjes werkt er eentje niet, terwijl we allebei ook graag lezen in bed.

Als Marianne vraagt waar we de volgende dag de sleutel mogen laten, antwoordt de man dat hij er een erezaak van maakt om elke gast ’s ochtends uit te wuiven. We moeten gewoon op de deur van zijn kleine huisje naast het grote hekken kloppen. Na onze douche keren we weer terug naar het centrum van het dorp, dat zoals de andere dorpen die we al hebben bezocht, een bohémienachtig trekje vertoont. In de strandbars langs het zeer smalle strand is een drukke after work party aan de gang, waar de meeste aanwezigen al diep in het glas hebben gekeken en de geur van weed de parfums overtreft.

De wind waait weer hard aan de kust. In mijn buik heeft zich een hongertje genesteld. Maar wacht eens, vroeg ik aan Marianne. Was het restaurant naast de bar-restaurant waar we bij onze aankomst gezeten hebben, niet doorlopend open van 8 tot 23 u? Zo kunnen we eens vroeg gaan eten, argumenteerde ik, in plaats van op de Spaanse uren aan het diner te beginnen. Een half uur later zaten we in de gelagzaal uit de wind, bij een Spanjaard die zijn gitaar had bovengehaald, lekker te eten. Calamares fritos voor mij en Marianne tartaar van zalm. Voor mij met rode rioja, ook al getuigt dat van een gebrek aan tafelkunst.

Op Pasen stonden we om 8 u te kloppen op de deur van de Franstalige Spanjaard. Geen respons. Dus gooiden we de sleutel in de brievenbus en zochten we het leuke ontbijtbarretje in het dorp op, waar we al eens langs hadden gewandeld: Taka Tuka, een aanrader. We bestelden er een heerlijk ontbijt, ons geserveerd door de schone Spaanse eigenares. De wind was gaan liggen en het terras van de cafetaria en ijsjesbar liep al snel vol. Een vrouw van middelbare leeftijd zette zich neer op een bankje in het zonnetje.

En daar kwam onze versierder de berg afgewandeld. Hij wenste iedereen een mooie Pasen en zette zich neer naast de dame op het bankje tegen de muur, met wie hij blijkbaar een afspraakje had. Maar hij had ook aandacht voor ons. Hij excuseerde zich dat hij zo lang had geslapen, maar we moesten weten dat hij de avond voordien nog naar het dorpscentrum was afgezakt, waar nog enkele leuke feestjes plaatsvonden en zo gebeurde het dat hij pas om 2 uur ’s nachts zijn bed had opzocht.

Wij zwierden de rugzak op de schouders en schudden onze verhuurder vriendelijk de hand. Ik vergat niet hem nog mee te geven dat er in de slaapkamer maar één nachtlampje werkte. ‘Oei’, antwoordde hij, ‘dat breng ik vandaag nog in orde.’ Waarop we onze trektocht verder zetten. De laatste etappe, 15 kilometer ver naar Agua Amarga, stond op het programma. In dat kustdorp zouden we nog overnachten om dan de volgende ochtend een taxi naar de luchthaven van Almería te nemen, van waar we helaas terug naar huis zullen vliegen.        

Geplaatst in Cabo de Gata, geschiedenis, reizen, vrije tijd | Tags: , , , , | 2 reacties

Cabo de Gata (5)

Stinkend naar het zweet en bestoft tot in onze poriën laten we aan de receptie van Hotel de Naturaleza Rodalquilar Spa Cabo de Gata onze rugzakken van de schouders glijden. Een jonge niet onaardige receptioniste en een oudere dame die zich wat op de achtergrond houdt, kijken ons met grote ogen aan. De jonge vrouw draait haar hoofd over de schouder om oogcontact te maken met haar collega, die misschien wel haar baas is bij wie zij als stagiaire de job leert. ‘Hebben jullie gereserveerd?’, vraagt de jonge, laat me om het onderscheid duidelijk te maken haar voor het gemak de stagiaire noemen. ‘Jawel hoor’, antwoordt Marianne met een verontschuldigende glimlach, omdat het paar achter de desk vandaag wellicht geen vuile, bezwete toeristen meer in hun exclusieve overnachtingsplaats had verwacht.

Net als in de andere hotels vragen ze onze identiteitskaarten om er een kopie van te maken. En ja hoor, de stagiaire haalt een sleutel van het rekje en stuurt ons door naar een gang links, in de richting van het openluchtzwembad, waar we de laatste kamer mogen betrekken. Maar daarmee is alles nog niet gezegd. De stagiaire legt ons uit dat we reservaties bij de spa bij haar moeten komen boeken en afrekenen, dat het restaurant achter ons buiten de etenstijden ook als lounge bar kan worden gebruikt, en dat het avondmaal geserveerd wordt vanaf kwart over acht. We zeggen vriendelijk goeiedag, hijsen de rugzakken terug op de rug en gaan op zoek naar onze kamer, vlakbij het openluchtzwembad dus.

De kamer is zeer groot. In de verte zien we een kingsize bed staan van twee meter. Voor ons tegen de linkse muur staat een divan, met ervoor een salontafeltje en daarachter tegen de muur een grote kleurentelevisie. Naast de tv leidt een deur naar een grote badkamer, waar je in een kamerbrede spiegel kijkt, boven een grote wastafel waarop heel wat kleine flesjes staan met shampoo en andere dingen die mij niet interesseren, maar Marianne wel. Er staat ook een anderhalve liter water klaar, naast twee stapeltjes witte handdoeken die elk uit drie stuks bestaan, eentje als badmat om voor de douche te leggen, een grote handdoek voor na de douche, en eentje om je af te drogen als je nat wordt van iets met water te doen aan de wastafel of aan de bidet, zo’n speciaal badapparaat voor vrouwen dat we in onze vorige hotelkamers niet echt hebben gemist.

De douche is bijzonder groot, we kunnen er als we willen makkelijk met twee in, misschien zelfs met drie. Helaas is er maar één douchekop boven aan de stang gemonteerd, weliswaar een vrij grote. Zoals gewoonlijk ga ik eerst douchen en volgt Marianne, nadat ze haar rugzak en spullen heeft geordend. Terwijl zij gaat douchen, leg ik me lekker op het grote bed, waar het kussen bestaat uit één grote, lange rol, wat ik niet comfortabel vind. Als ik me rechtop zet om onze avonturen van de dag in mijn boekje op te schrijven, kom ik met mijn hoofd onzacht in aanraking met een soortement kunstwerk uit geribbelde plaaster, dat misschien een artistiek bas-reliëf wil zijn in een me onbekende materie. Nee, dat zit helemaal niet makkelijk. Maar andere kussens zijn er in de kamer niet te vinden.

Wat er wel mijn aandacht trekt, is een rammelende deur. Het waait hier in de vallei van Rodalquilar net zo loeiend hard als op het strand van Cabo de Gata. Alleen heeft de receptioniste in dit hotel, in tegenstelling tot Diego in Hotel Blanca Brisa, onze kamer aan de loefzijde van de wind niet geruild voor een kamer aan de lijzijde. Ik weet op dat moment nog niet dat de stormwind heel de nacht luidruchtig zal blijven bulderen en onze deur doen daveren.

Maar zover zijn we nog niet. Als Marianne verfrist als haar properste zelf uit de douche komt, gaan we op verkenning in ons viersterrenhotel. Wat opvalt, is dat er maar weinig kamers bezet lijken. Het water van het verwarmde zwembad is ijskoud. Het is met die harde wind ook helemaal geen weer om een duik te nemen.

We lopen de spa eens binnen, waar we kennis maken met de masseuse, die helaas geen Engels spreekt maar toch een beetje Frans. Marianne trakteert me op een massage en neemt er zelf ook eentje. We krijgen die nog georganiseerd in de tijdsspanne vóór het restaurant de deuren opent voor het avondmaal.

Terwijl Marianne onze massagebeurten gaat boeken bij de stagiaire, ga ik al naar het restaurant dat voorlopig nog dienst doet als lounge bar. Ik ben er de enige gast. Een blonde vrouw van een jaar of veertig vraagt me wat ik wil drinken. Un copa de ribera, antwoord ik, om eens iets anders te drinken dan un copa de rioja. De vrouw ontkurkt een fles en schenkt me een royaal glas rode wijn in, uit een fles waarop ik tempranillo zie staan. Tiens, bedenk ik me, heeft ze zich vergist? Nu, geen erg, de wijn is lekker genoeg om niet van mijn oren te maken. Met Marianne erbij raken we in een mengeling van steenkool-Spaans en gebroken Engels aan de praat met de vrouw, die naar mijn inschatting wel eens van Poolse origine zou kunnen zijn.

We vragen haar wat er op het menu staat die avond. Ze gaat meteen de menukaart halen. Ze legt uit dat het restaurant in deze tijd van het jaar van elke gang drie gerechten op de kaart zet, waarvan de gasten er telkens één mogen kiezen. Dus één voorgerecht van de drie suggesties, één hoofdgerecht en één dessert. Fronsend kijk ik naar Marianne. Dat wordt moeilijk kiezen, zeg ik aan Marianne, als ik alle suggesties gelezen heb.

Het is hoog tijd om met de massages te beginnen. Eerst is Marianne aan de beurt. Ik trek me terug in onze kamer en lees en schrijf nog wat. Mijn vriendin komt tevreden terug. Nu is het jouw beurt, zegt ze. Met massages en masseuses heb ik weinig ervaring. Lang geleden, toen ik met mijn ex en mijn dochters in Thailand was, hebben we ons wel eens laten masseren, maar daar stopt mijn ervaring.

In de spa begrijp ik van de masseuse dat ik me helemaal moet uitkleden. In mijn blootje moet ik op een massagebank gaan liggen. De masseuse drapeert een handdoek over mijn edele delen. En dan begint ze te kneden en te knijpen, van boven tot onder mijn spieren te bewerken. Het doet wel deugd, moet ik toegeven.

In gebroken Frans vraagt de vrouw of er iets is waar ze meer aandacht aan mocht schenken. Ik versta eerst niet goed wat ze daarmee bedoelt, maar blijkbaar heeft Marianne haar al verteld dat ik wat pijnlijke schouders had. Als het dat maar is, denk ik, en ik draai me op mijn buik en laat haar mijn schoften pijnigen. Ze schikt de handdoek opnieuw deftig over mijn achterwerk en buigt zich over mijn schouders. Het half uur is nog sneller voorbij dan ik dacht.

Omdat we het menu al gezien hebben, weten we in het restaurant vrij snel wat we willen eten. Er zitten een stuk of tien Duitse vrouwen die er gepensioneerd uitzien, flink te koffiekletsen aan een lange tafel. Er zijn nog twee andere koppels van niet-Spaanse origine aanwezig en driekwart uur later komt er nog een Spaanse familie van een man of tien binnen, de laatste gasten van de avond.  

Toen hadden wij al het hoofdgerecht achter de kiezen. Ik koos voor de lasagne bolognaise als voorgerecht, een biefstuk saignant als hoofdschotel en een dessert met pistache. Om de avond een feestelijk karakter te geven bestelde ik een fles Ribera. De blonde vrouw die me al eerder Ribera had gebracht, bracht nu opnieuw een fles Tempranillo naar onze tafel. Toen ik haar zei dat ik Ribera wilde, antwoordde ze me vriendelijk lachend dat het wel degelijk een Ribera was, ze wees er voor de duidelijkheid met haar vinger op het etiket naar. Er is Ribera die van tempranillodruiven is gemaakt, zei ze vriendelijk. Wat een afgang.

Ook in de steak had ik me schromelijk vergist. De biefstuk hier in dit hotel was minder dan een halve centimeter dik en dooraderd van het vet. Hoe kon je dan verwachten dat ik die saignant geserveerd zou krijgen? Er was dan ook geen druppel bloed uit dat vettige vlees gedropen. Naast de schrale lap lag nog een kwak aardappelpuree die volgens mij uit een pakje poeder aangelengd met water kwam en een groene groente die me aan geen enkele andere bekende groene groente deed denken. Gelukkig was de lasagne als voorgerecht wel best te pruimen.

Toen het tijd werd om de desserts te serveren, brachten de stagiaire, die hier duidelijk van alle markten thuis moest zijn, en de vrouw die me de Ribera van tempranillodruiven had uitgeschonken, onder het meezingen van een “happy birthday to you-deuntje” dat ergens uit een niet te lokaliseren box kwam, naar onze tafel een bordje waarop een smakeloos gebakje lag met een groene saus die in de verte wat naar pistache smaakte. Ze hadden op het bord een brandend theelichtje geplaatst, dat ik moest uitblazen alsof ik me in een woonzorgcentrum bevond.

Gelukkige verjaardag, riepen de twee vrouwen naar mij, toen ik in die opdracht geslaagd was. Intussen probeerden ze de andere gasten in het restaurant luid te laten meezingen ter mijner ere. De tafel met de tien oude Duitse vrouwen deed van iedereen het flinkst zijn best. Op den duur zou een mens nog denken dat het gerammel van de deur ’s nachts best te pruimen was. Marianne heeft me voor de tweede keer op rij weer een super-geweldige verjaardag bezorgd.

Geplaatst in Cabo de Gata, natuur, reizen, vrije tijd | Tags: , , , | Een reactie plaatsen

Cabo de Gata (4)

Dat we zouden moeten klimmen, wekte geen verbazing meer toen we gelaarsd en gespoord uit Hostel El Dorado vertrokken. Door wat vlakke straatjes in San José te nemen, konden we het moment dat we steil omhoog moesten, nog even uitstellen. We passeerden een hotel, een parking voor campers, de laatste witte huizen en neringen en kwamen op een licht hellende track naar de heuvels, tussen verspreide struiken, wiegende grassen en door de wind gekromde bomen. Langs beide kanten van de weg ontsierden hopen vuilnis de natuur.

Het was niet voor het eerst dat we buiten de dorpscentra op grote hoeveelheden zwerfvuil stootten, plastic zakken in alle maten en kleuren, glazen flessen en blikjes, afgedankte elektrotoestellen, cd’s en videobanden waarvan de speler uit de mode was geraakt of defect, scherven in alle maten en kleuren en in de strakke wind rond dwarrelende plastic van serres, dat zich hier en daar al had vastgehaakt in struiken en bomen.

Op de track was het ook voortdurend uitkijken om niet in de uitwerpselen van honden te trappen, die soms zelfs achtergelaten waren in het dichtgeknoopte poepzakje, alsof de eigenaar zich wel had voorgenomen om de uitwerpselen van zijn hond thuis in de vuilnisemmer te gooien maar bij nader toezien zich dan toch schaamde om sullig met zo’n zakje bungelend in zijn hand terug in de bewoonde wereld van het natuurpark op te duiken en bekende buurtbewoners tegen het lijf te lopen.

Ondanks het gesakker over de vuile natuur van het park, hadden we toch grote zin in de koninginnenrit van onze trektocht, die Marianne speciaal voor mijn verjaardag op die Goede Vrijdag had voorbereid. Er zouden zeventien kilometer lang bergen en heuvels volgen, met afdalingen en beklimmingen, strandjes en verborgen baaitjes, een passage door een sympathiek dorpje om tenslotte de rugzak af te gooien aan een viersterrenhotel met spa, even buiten de kom gelegen van het goudzoekersdorp Rodalquilar. Dat leek me wel wat, om mijn 61ste verjaardag te vieren.

De zon scheen bijwijlen warm, maar de wind bleef ook die dag nog flink waaien. Van de track gingen we verder langs een bergpad. Boven ons zagen we in de verte nog twee andere wandelaars traag naar boven klimmen. Ik had me voorgenomen om, althans minstens voor deze trektocht alvast, niet als een hert naar boven te huppelen, maar gewoon achter Marianne aan te lopen, haar tempo en natuurlijke nieuwsgierigheid te volgen en te genieten van het landschap met mijn beste gezelschap denkbaar.

Het pad was maar hier en daar met blauwwitte verf gemarkeerd. Misschien was de blauwe of witte verf op, of misschien hadden de wegbereiders met hun verfpotten een baaldag. Als wandelaar zucht je dan dat ze wel wat beter hun best hadden kunnen doen, zeker toch op kruisingen waar geen kruis te vinden is, het teken om niet langs het ene maar wel langs het andere pad verder te wandelen.

Omdat Marianne met haar wandelapp de routes al van thuis had uitgestippeld, wisten wij bij twijfel over welke afslag we moesten nemen, na een korte blik op haar OsmAnd Maps meteen waar het goede pad liep dat ons uiteindelijk naar het Hotel de Naturaleza Rodalquilar Spa Cabo de Gata zou leiden. Wat een naam, zou dat hotel die wel waar kunnen maken, vroeg ik me stilletjes af. Maar de stilte werd verstoord door een groep mountainbikers die in schuifjes het bergpad naar beneden denderden, sommige bedreven in het snel afdalen, de laatsten duidelijk nog niet gewoon om steile paadjes snel en veilig af te fietsen.

Op een rustig tempo bereikten we een zadel van de berg, met een mooi bord vol uitleg over het natuurpark en het vergezicht op het kuststadje San José onder ons, soezend in de donkerblauwe baai onder een lichtblauwe hemel. De twee wandelaars die ons vooraf gingen, waren net voor ons boven. Ze waren het toeristisch bord nog nahijgend aan het bekijken. We zeiden goeiedag in het Spaans, waarop ze ons vriendelijk terug groetten. Zo begint dan een gesprek. We vernamen dat het koppel, een oudere man en een jongere vrouw, van Duitse origine was. Ze waren al moe van het klimmen en overwogen om op hun stappen terug te keren.

Op de heuveltop namen we alle vier wat foto’s van de baai van San José, met z’n mooie strand, de beschutte jachthaven, de witte huisjes in de vlakte die met het verstrijken van de jaren, zoals dat gaat met groeiende nederzettingen, zelfs in een natuurpark, bijna ongemerkt broertjes en zusjes hadden gekregen tegen de heuvelkam. We lieten onze voorgangers achter en trokken verder omhoog, benieuwd naar wat de dag ons nog brengen zou.

Al van ver zagen we in de grote verlatenheid van deze natuur een ruïne op een uitstekende rots staan. Het moet lang geleden een pracht van een herenhuis geweest zijn dat hier gebouwd werd in opdracht van mensen die het werelds bestaan niet meer de moeite vonden en er voor hadden gekozen om los van de samenleving te leven. Misschien dachten ze mogelijkheden te vinden om op deze afgelegen plek op een boogscheut van de Middellandse Zee te voorzien in hun eigen behoeften, of misschien waren ze zo rijk dat ze wel andere mensen konden betalen om hen met ezels te bevoorraden. Aan de vervallen staat van het gebouw is te zien dat het hen niet is gelukt om de bewoonde wereld buiten de berg te laten voor wat hij was. De ruïne is nu de speelbal van de zoute zeewind. De toegangen werden gebarricadeerd.

Het pad slingerde zich verder langs de heuvels zonder al te veel hoogteverschillen. Beneden ons genoten we van de azuren Middellandse Zee die zich gewillig vertoont in de verte en hier en daar mooie puntige uitlopers van kliffen en rotspunten in zijn wateren gedoogt. Boven ons liggen nog bergkammen waar amper mensen komen. We passeren de toren van Cala Higuera, die op een heuvel 224 meter boven de zee uitsteekt, vlakbij de Punta de los Frailes, ten noordoosten van San José dat we al een uur of twee achter ons hebben liggen. De toren dateert van de zestiende eeuw. In 1847 werd hij na een brand tot een ruïne herleid, maar de Guardia Civil liet hem restaureren en gebruikte de toren opnieuw om de kust te bewaken. De toren kwam rond 1960 in handen van een particulier, maar is sinds 1987 in beheer van het natuurpark en niet meer toegankelijk. We stapten verder langs ons pad en picknickten onderweg met onze sobere maaltijd van rijstwafels, manchego, fuet en water.

Na de lunch begonnen er ons weer meer mensen te kruisen. Het pad liep ook meer naar beneden dan naar boven, een teken dat we ergens een gehuchtje naderden, of een strandje met een parking, waar er onbewaakt gebaad kan worden. Maar daar was het nog altijd te koud voor. En inderdaad, om de hoek zagen we de Playa de Piedra Galero liggen, met een parking en een bord dat zwemmers waarschuwt voor sterke stromingen in het zeewater. Het pad werd van daar een track die naar het gehuchtje Los Escullos loopt. We passeerden er het Castillo de San Felipe, een bastion aan de kust, gelegen op een heuvel op de Punta Esparto, dat in 1771 werd gebouwd onder het bewind van Karel III van Spanje. Het is eigendom van de overheid maar is niet toegankelijk. We liepen er eens rond en kozen dan weer voor het pad naar een volgend gehucht. Maar eerst keken we nog verwonderd naar grillige kalkstenen rotsen, waar de zee beeldhouwwerken van heeft gemaakt. In de verte zagen we al waar we na nog enkele diepe glooiingen in en uit zullen belanden: Isleta del Moro.

Google Maps verklapte ons dat hier wel wat bars en restaurantjes zijn. We vonden een cafeetje dat zich pal aan de kust bevindt, Sobre la Marcha. Het zat zowel binnen als buiten op het terras met zicht op zee stampvol Spanjaarden op daguitstap of met vakantie. Een grote man die met zijn peuterdochter alleen aan een tafel zat, wenkte ons. Schuif maar aan, zei hij in het Spaans, jullie kunnen hier nog wel bij. We raakten aan de praat over zijn leven, dat drastisch is veranderd na de geboorte van zijn dochter Juliette. Ze is gisteren op haar lip gevallen, vertelde hij, we konden er inderdaad niet naast kijken. Ondanks de kwetsuur lachte ze breed naar ons.
Van grote dorst bestelde ik een halve liter bier van het vat, maar dat hadden ze niet. Mijn nieuwe maat suggereerde me om het bier te proeven dat hij aan het drinken was, een Alhambra Reserva 33 cl met gist, zonder etiket op de groene fles, een lekker bier van 6,4%, gebrouwen met de hopsoort Saaz. Bier is duidelijk ook van hem een passie. Hij is hier met zijn vrouw voor een daguitstap met een duikinitiatie. Hij heeft die proefduik al achter de rug en nu is zijn echtgenote aan het duiken. Ik vertelde hem dat als hij nog eens naar België komt, hij als bierkenner in Brussel zeker de Belgian Beer World moet bezoeken, in het vroegere Beursgebouw op een boogscheut van de Grote Markt. Na het lekkere biertje hesen Marianne en ik onze rugzak weer op de schouders en trokken we verder naar Rodalquilar, er lagen nog enkele kilometers op ons te wachten, en we voelden al in onze benen, schouders en Marianne ook nog in haar slechte knie dat we ver gestapt hebben.

Osmand & Maps stuurde ons langs een grote parking naar een nest van kronkelende paadjes door het struikgewas, waar de blauwwitte markeringen weer eens tilt sloegen. Teveel paadjes om de weg te vinden. Tot we ons konden oriënteren op de Mirador de las Amatistas, een uitkijkpunt dat gebouwd is op een oude wachtpost van de Guardia Civil. De Mirador geeft een prachtig zicht op de zee, de kliffen, verschillende kleine baaitjes om te zwemmen en het gehucht Isleta del Moro. In de verte richt de Pico de los Frailes zich op, met zijn 500 meter de hoogste berg van het natuurpark. Maar vermoeid als we waren, namen we na enkele honderden meters langs de drukke weg zo snel mogelijk weer een blauwwit gemarkeerd pad door de vallei naar Rodalquilar, waar de wind even hard loeide als in het dorp Cabo de Gata. Gelukkig liet het pad ons niet meer in de steek. Omstreeks vier uur in de namiddag stonden we aan de receptie van ons viersterrenhotel, zwetend, bestoft en moe van de langste en zwaarste tocht op ons programma.

Geplaatst in Cabo de Gata, reizen, vrije tijd | Tags: , , , | 1 reactie

Cabo de Gata (3)

Voor het eerst kunnen Marianne en ik in San José ontbijten op een zonovergoten terras. We zitten hoog en droog in Hostel El Dorado met een mooi zicht op het stadje dat aan onze voeten ligt. We nemen een foto van de bergen op de achtergrond, die we over een half uurtje zullen beklimmen.

Van op het ontbijtterras in hostel El Dorado in San José kijken we uit op de bergen die we straks over moeten

Gisteren na een deugddoende douche zakten we af naar het benedendeel van San José, ik durf niet goed schrijven “benedenstad”. Hoewel San José van alle dorpen in het natuurpark met z’n circa 800 inwoners (buiten het hoogseizoen) het grootste dorp is, kan je het moeilijk een stad noemen. We verkenden het plaatsje, met z’n mooi en breed zandstrand en een boulevard om langs te flaneren in de richting van het jachthaventje. We zochten ergens een bar om een glas te drinken, maar stuk voor stuk sloten de bars hun deuren zo ongeveer op het moment dat wij ons op het terras wilden nestelen. Er moet tenslotte een siësta gehouden worden, na het late middagmaal en vóór het late avondmaal.

Voordien hadden we gelukkig al in de Calle San José wat heen en weer gewandeld, waar de horeca welig tiert. We waren op jacht naar een paëlla om te reserveren, want daar hadden we nu wel echt allebei zin in. Restaurant Puerta del Mar had een bijdehandse uitbater die onze reservatie meteen noteerde en ons ook al meteen het tafeltje voor twee personen in de veranda wees, waaraan we enkele uren later mochten bijschuiven om één van zijn formidabele paëlla’s te degusteren, want de man had er meerdere op de kaart staan. We kozen voor de mixta-versie, met vlees, vis en schaaldieren. Voor alle duidelijkheid, paëlla wordt in Spanje doorgaans alleen bereid voor twee personen of meer. Nu zaten we dus nog met wat tijd op overschot, dus besloten we nog wat te gaan siësten of lezen op onze kamer.

Om kwart over acht tekenden we weer present in de Puerta del Mar. Op één duo na, waren we het enige koppel in de gelagzaal. In een belendend zaaltje met ramen die op de veranda uitkeken was nog een feestdis aan de gang van vooral vrouwen en kinderen. Alle vrouwen waren in het zwart gekleed, alsof het om een begrafenismaal ging. Maar rouwen spoorde niet met hoe ze zich gedroegen. Als we abstractie maakten van het overheersende zwart, bleef er een vrolijk gillende koffieklets over.

De uitbater kwam onze dranken opnemen. Een pintje voor Marianne, een grote fles plat water voor samen en een rioja voor mij. In Spanje mag je naar mijn bescheiden mening geen gelegenheid laten passeren om een goed glas rioja of ribera te drinken, tenzij de dorst na een inspanning zo groot is dat alleen een frisse pint hem kan lessen.

De man zet de bestelde drank op tafel maar vergist zich in het water: hij brengt spuitwater in plaats van plat water. Sorry, zegt hij, ik breng direct een andere fles. Een nieuwe klant in allesbehalve propere kleren en stinkend naar de weed vraagt intussen ook de aandacht van de baas. De zwerver vraagt in het Frans of de baas hem geen pint wil geven. Geen probleem voor de baas. De zwerver zet zich op een barkruk aan de toog. Van op zijn hoge positie ziet hij op de grote tafel vlak achter hem nog heel wat borden staan die nog niet leeggegeten zijn. “Nu moet je eens kijken”, zegt Marianne, “die man mag daar de borden komen leegeten”. Ik draai me om, want ik zit met mijn rug naar het tafereel, waar de man zich te goed doet aan de etensresten en zijn bier. “Misschien krijgt elke hippie, zwerver of vluchteling hier in de Semana Santa wel gratis eten”, zeg ik.

Meteen daarna komt de zaakvoerder weer langs, met een grote paëllapan. Hij brengt ook nog een fles spuitwater mee. “Oei, vergissing”, zegt Marianne in haar beste Spaans, “dat moet een fles plat water zijn”. De man slaat zich voor het hoofd: hoe kon hij dat toch weer vergeten! Ik maak van de gelegenheid gebruik om ook nog een glas rioja te vragen. De paëlla is best lekker, met gamba’s, mosselen, schelpjes en garnalen, maar het onderdeel vlees valt me met de vrij smakeloos gekookte saffraankleurige varkensblokjes wat tegen. Ik had minstens nog wat rode chorizo tussen de gele rijst willen vinden. Nu goed, ik zeg er niets over en eet mijn bord leeg en later ook het restant van de pan, op enkele varkensblokjes na.

Wanneer de uitbater met een nieuw glas rioja afkomt, heeft hij eindelijk ook een flesje van een halve liter plat water mee. Sorry, zegt hij, ik heb alleen nog kleine flesjes. Intussen hoor ik achter mijn rug Frans praten. Er zijn nog twee Fransmannen het restaurant binnengekomen, die zich aan een tafeltje achter ons hebben neergezet. Ze hoeven niets om te eten, maar bestellen bier.

Net als ik het laatste restje paëlla wil opeten, ruik ik de geur van sigarettenrook. Tot mijn verbazing zitten de twee Fransen daar rustig aan tafel sigaretten te roken. Tiens, vraag ik aan Marianne, is roken in restaurants in Spanje ook niet verboden? Ze denkt van wel. En na wat googelen heeft ze gelijk: roken is in Spanje in alle openbare gebouwen al sinds 2011 verboden en speciale rookruimtes worden niet meer toegestaan.

We vragen de rekening. Willen jullie geen dessert, vraagt de uitbater. Ik wil nog wel een koffie, antwoord ik. Marianne zegt dat ze genoeg heeft gegeten en gedronken. Er staat trouwens nog wat water op tafel. Al dat andere foute water blijkt even later ook op de rekening te staan. De baas slaat me op de schouder: de koffie is op mijn kosten, lacht hij. De Fransen hebben dan het pand al verlaten. Ik vraag me af of ze de rekening hebben betaald.     

Geplaatst in Cabo de Gata, natuur, reizen, vrije tijd | Tags: , , , , | Een reactie plaatsen

Cabo de Gata (2)

Na een heerlijk ontbijt in hotel Blanca Brisa schoten we in onze stoute schoenen om Diego, de receptionist, een gunst te vragen. We hadden als eerste trektocht een lange en zware hike van 20 kilometer op de agenda staan naar onze volgende halte, San José. Die eerste vijf kilometer liepen naar het gehucht La Fabriquilla, langs een saaie rechte baan met rechts de kust en links de salinas, de zoutpannen in het binnenland. Daarna liepen er naast een asfaltbaan ook paden in de richting van de vuurtoren op de Kattenkaap, een toeristische trekpleister. Het zou ons goed uitkomen als we die eerste vijf kilometers per taxi of met de bus zouden kunnen doen.

Bij onze aankomst hadden we Diego al om inlichtingen gevraagd over de uren van de bus die vanuit Almería door de dorpen van het natuurpark rijdt. Die uurregeling kwam ons zeer ongunstig uit: ofwel moesten we het ontbijt op minder dan een kwartier afhaspelen, ofwel moesten we zowat tot de middag op een bus wachten. Dus vroegen we Diego of hij ons niet even snel met zijn auto die 5 kilometer verder tot La Fabriquilla kon brengen.

Tot onze vreugde en ook wel lichte verbazing was Diego meteen bereid om even taxichauffeur te worden. Alleen nog even het personeel van het ontbijt inlichten, zei hij, en weg waren we, gepakt en gezakt in zijn camper, waarmee Diego naar eigen zeggen bij goed weer uitrukt om te gaan zwemmen of kamperen aan verlaten strandjes of allerlei andere dingen te doen waarover hij niet uitweidde.

Onderweg schetste Diego ons de ontstaansgeschiedenis van het uitstekende hotel-restaurant Blanca Brisa, dat uitgebaat wordt door zijn ouders. In de familiezaak werken ook zijn broers als koks. Dat te horen maakte het ons wat beter te begrijpen dat hij zomaar zijn stek aan de receptie kon ruilen voor een taxirit.

Onderweg naar La Fabriquilla passeerden we het iconische kerkje van Las Salinas, waarvan we al heel wat foto’s hadden zien hangen in het dorp Cabo de Gata. Hier nog eens stoppen om het uitgebreid te fotograferen, vonden we een beetje teveel profiteren van Diego’s goede wil. Het mooie kerkje dateert van 1907 en heeft al een restauratie achter de rug. De zoutpannen zijn nog veel ouder. Ze gaan terug tot de tijd van de Romeinen. Doorheen de geschiedenis zijn ze al verschillende keren van eigenaar veranderd.

Bij ons afscheid wilde Diego geen fooi aanvaarden voor zijn taxirit. We stapten uit en begonnen aan onze trektocht. Het eerste wat ons opviel in La Fabriquilla, waren de katten die het aantal mensen in aantal leken te overklassen. Eens uit het gehucht aarzelden we even of we via een bergpad of via de weg verder naar de kaap met de vuurtoren zouden stappen. Diego twijfelde of het pad nog in gebruik was en raadde het ons af. Hoewel ons wel wat auto’s, campers en zelfs een bus vol toeristen passeerden, kozen we voor de weg. Na wat bochten kregen we een goed zicht op de kaap, met de vuurtoren en ervoor nog enkele huizen. Eentje met een zwembad en een tennisterrein. We vroegen ons af wie op z’n afgelegen plek wil wonen. Ook rond de vuurtoren staat er nog een weerstation en gsm-mast en verschillende gebouwen waarvan het nut ons niet onmiddellijk duidelijk is. Sommige zijn nog bewoond, andere in de buurt zijn tot ruïnes vervallen.

Wanneer we verder landinwaarts het pad volgden dat nu eens groenwit en elders weer blauwwit is gemarkeerd, kruisten we een met lage struiken begroeide heuvel waar ik een vogel mooi hoorde fluiten. Ik diepte Merlin op, de app op mijn gsm die verklapt welke vogel achter welk geluid schuil gaat. Een theklaleeuwerik! Een zangvogel die uit de familie van de leeuweriken stamt. Volgens Wikipedia beschreef een zekere Alfred Brehm de vogel in 1858 voor het eerst en noemde hij die vogel naar zijn overleden zus Thekla Brehm. De Thekla-variant van de leeuweriken heeft ook een kuif zoals de kuifleeuwerik, maar een kortere en stompere snavel en een wildere kuif.

We wandelden verder in het vulkanisch kustgebergte met veelkleurige kliffen en bergflanken en hier en daar een mooi zandstrandje. Hoewel de wind minder stormachtig was dan gisteren, waaide ons nog een strakke bries tegemoet wanneer we onze tocht hervatten. Aan de horizon zagen we opnieuw een oude toren uitsteken op een bergtop dichtbij de Middellandse Zee. We picknickten onderweg langs de track met rijstwafels, manchegokaas en fuetsalami. In onze veldflessen zat nog voldoende water.

Onderweg zagen we een rotspiek uit de zee oprijzen, die afhankelijk van de hoek waarin we het bekeken, op een mannelijk geslachtsdeel, een zonnebadende vrouw of een opgerichte haas leek. Een half uur wandelen verder klommen we al de laatste meters op naar de oude toren, de Torreón de Vela Blanca op, zo’n 200 meter boven de zeespiegel, met beneden aan de rotsen een klein strandje, de Cala de Punta Negra en wat verder in zee, als de duistere punt van een zwaard in het azuurblauwe water, de Punta Negra zelf.

De toren is helaas niet meer toegankelijk voor het publiek. Aan de toegangsweg op de Collado de Vela Blanca die tot aan de toren leidt is de brede track waar campers en jeeps nog door konden afgezet. Je kan er alleen te voet of per fiets nog door. De wind waaide er zo sterk dat de knalgele hoofdsjaal waarmee Marianne haar goudgele haar bij elkaar houdt, wegvloog. Gelukkig maar enkele meters diep in de afgrond, waar ik er nog bij kon zonder te verongelukken. Op het pad dat we verder de kustlijn volgend insloegen, raakten we even aan de praat met een koppel Vlamingen uit Geel die met de fiets de kustlijn volgden van Malaga tot Barcelona.

Naargelang we verder afdaalden naar onze bestemming, het kuststadje San José, kwamen we meer lopers, wandelaars en fietsers tegen die ons kruisten. Dat er onderweg nog enkele mooie strandjes liggen, was daar niet vreemd aan. Hoewel er een mooi zonnetje scheen, was zwemmen in zee te koud.

In de verte zagen we wel wat mensen in zwempak aan de Cala de la Media Luna, een van de grotere stranden die we passeerden, maar buiten wat pootjesbaders zagen we niemand echt baden. We daalden ook af naar dat lange en brede strand, waar tal van wandelaars verpoosden. Terwijl ik me op een rots in het zonnetje zet, zoekt Marianne schelpen en zeldzame steentjes en steekt ze ook een teen in het water.

Wat verderop lopen er tal van paden kriskras naar parkings die toegang geven tot wegen terug naar de bewoonde wereld. Het is hier in het natuurpark druk op Witte Donderdag in de Semana Santa, de Goede Week, tijdens de paasvakantie voor de schoolgaande jeugd. Alle stranden waren onbewaakt, op sommige stonden er borden met expliciete waarschuwingen voor gevaarlijke stromingen. Het breedste en mooiste zandstrand dat we passeerden, was de Playa de los Genoveses.

Achter een bergflank zagen we een windmolen staan, die ons deed denken aan het beroemdste boek van de Spaanse schrijver uit de Renaissance, Miguel de Cervantes (1547-1616), Don Quichote van La Mancha. Nog even wat klimmen en dalen en we liepen rond drie uur in de namiddag de eerste straten van San José in. We hebben ruim 15 kilometer gestapt met gecumuleerd toch wel enkele honderden hoogtemeters. Ik voelde het aan mijn benen en schouders, die niet meer gewoon waren lange tochten te doen met een trekrugzak. Maar vooral Marianne, met haar slechte knie en pijnlijke gewrichten, had tijdens de lange tocht afgezien, zonder te klagen. Morgen staat er weer een lange tocht op het programma. Ik neem me voor haar tijdens de hike het tempo te laten bepalen. Maar nu eerst op zoek naar Hostal El Dorado. Hoog tijd voor een douche, en dan nog wat door de straatjes van San José struinen, uitkijkend naar een goed restaurant waar we onze paëlla kunnen reserveren.

Geplaatst in reizen, natuur, vrije tijd, Cabo de Gata | Tags: , , , , , , , , , | 3 reacties

Cabo de Gata

Een hele tijd geleden zei Marianne: “Ik wil nog ooit eens een hike doen op Cabo de Gata.” Onopmerkzaam als ik wel eens durf zijn, vroeg ik niet door met voor de hand liggende vragen: waarom? Waar is dat? Wat is daar zo bijzonder?
Enkele maanden geleden zei Marianne iets gelijkaardigs: “Ik wil ooit nog eens met jou naar Cabo de Gata”. “Dan ik ook”, antwoordde ik, want ik herinnerde me echt nog dat we ze het er al eens eerder over had. Zo gezegd zo gedaan, wij naar die Kattenkaap.

Marianne plande de reis alsof het toeval was dat mijn verjaardag in die tocht zat, zoals ze vorig jaar kwansuis een spaghetti-avondje organiseerde met mijn moeder, broer, zussen en hun aanhang voor mijn 60ste verjaardag. Dat etentje mondde uit in een fantastisch verrassingsfeestje voor een stuk of 60 gasten in onze living, keuken, terras, veranda en parking.

Toen ik de voorbereidselen mocht inkijken, wilde ik Cabo de Gata niet meer missen. Van Los Guàjares in Andalusië reden we langs de kust naar Almería, nog altijd in Andalusië, waar we de huurauto afleverden en een taxi namen naar het dorpje Cabo de Gata in het gelijknamig nationaal park van 45.663 hectare.
Pro memorie, de autonome gemeenschap Andalusië met Sevilla als hoofdstad, is net geen 87.600 km² groot, zowat drie keer België dus, maar met slechts een kleine 8,5 miljoen inwoners. Het natuurpark Cabo de Gata is een ruig berg- en rotsachtig landschap van vulkanische oorsprong, in het uiterste zuidoosten van Spanje. De rotsen, afgronden, kliffen, ravijnen, valleien en stranden kleuren er van groen naar bruin en van oranje naar geel, rood, wit en paars.

Onze eerste halte was Hotel Blanca Brisa, in het dorpje Cabo de Gata. Het stormde er. De wind blies er tegen 70 kilometer per uur vanuit de zee over het land. Diego, de receptionist, had onze kamer al verwisseld met een andere kamer aan de lijzijde. Zo zou de wind ons ’s nachts niet uit onze slaap houden, suste hij.

Een wandeling door het dorp naar het strand schrikte ons niet af. We lieten ons opvangen door de zeewind en laveerden door het sympathieke plaatsje waar ondanks de storm enkele pittoreske cafeetjes open waren. Maar eerst liepen we naar het strand en van daar naar het vissershaventje dat vlakbij een ruïne lag waarop Guardia was geschilderd. Het moet ooit een vesting zijn geweest, met een wankele toren waarop het absoluut niet veilig klimmen was. Tussen de bootjes en de ruïne lag een restaurant genaamd Restaurante Chiringuito Chiri-Bus, waar mensen nog op de Engelse tea-time aan het middagmalen waren. Wellicht de inzittenden van de campers die wat verderop geparkeerd stonden. Met de beukende wind op het gammele restaurantje zou ik me daar niet veilig voelen. Een deel van het rieten dak over het lege terras was al weggewaaid.

Het vissershaventje was eigenlijk geen haventje maar een plek waar de bootjes kriskras op het strand geparkeerd lagen, met erachter een resem hutten opgetrokken met golfplaten en planken, bijeengebonden met touw, zeildoek, oude deuren met een hangslot, kleine duistere ramen, waarachter de vissers hun visgerei bewaren.

We keerden terug naar het dorp waar het centrale pleintje intussen was ingenomen door de dorpsjongens die er op de straatstenen voetbalden in hun truitjes van Real en Barcelona. In het café dat tegelijk een banketbakkerij was stonden arbeiders aan de toog bier te hijsen en luid te lachen. Wij gingen zitten aan het laatste lege tafeltje en genoten mee van de uitgelaten sfeer, met een gebakje en een goed glas Rioja.

Rond half negen zakten we af naar het restaurant van ons hotel, met grote goesting in een plaatselijke paëlla. Helaas hadden we daarvoor veel vroeger moeten reserveren. Paëlla’s worden niet op een half uurtje bereid. Maar de ober bood ons een alternatieve kaart met een hele reeks pincho’s. We aten er wel een stuk of zes en ik had er nog meer kunnen eten, zo lekker waren ze. ’s Avonds in bed ontdekten we dat van heel de Kattenkaap hotel-restaurant Branca Brisa voor z’n keuken op nummer 1 van Trip-Advisor stond.

Geplaatst in natuur, reizen, vrije tijd | Tags: , , , | Een reactie plaatsen

De kaart en het gebied

Al van de herfst van vorig jaar laat de Grijze Man zich meeslepen door de kaart en het gebied. Vergis u niet, beste lezer, de kaart en het gebied die hem in de ban houden, betreffen niet de roman waarmee Michel Houellebecq, van wie hij een fan is, in 2010 de Franse Prix Goncourt heeft gewonnen. Deze kaart en dit gebied betreffen de stamdropping waar de Grijze Man ter gelegenheid van de 70ste verjaardag van zijn scoutsgroep, mee de schouders heeft onder gezet.

In een eerdere post op deze site liet de Grijze Man al eens zijn licht schijnen over hoe een dropping eruit zag toen hij nog jongverkenner, verkenner en leider was. De tijd van kompaslopen, rechtelijnschets, bolleke pijl, aanwijzingen in morse en zo meer, is voorbij. Of wie weet, toch niet helemaal. Aan de 85 ingeschreven deelnemers van de stamdropping om dat op 9 maart te ontdekken.

De Grijze Man is niet alleen om deze stamdropping voor te bereiden. Daar zit inmiddels een hele werkgroep achter. Het wonderlijke aan scoutswerkgroepen is dat die moeiteloos verschillende generaties leiders kunnen overspannen. Zo zitten in die werkgroep verschillende welpen aan wie de Grijze Man lang geleden als hun Akela leiding heeft gegeven. Maar ook met zijn oude vriend Leo, de zwarte panter Bagheera van weleer, die inmiddels ook 60 is geworden, heeft de Grijze Man dankzij de stamdropping de banden opnieuw aangehaald. En daar haalt hij veel deugd en vreugd uit.

Het eerste wat de werkgroep heeft beslist, was de keuze voor het gebied. Vervolgens werd gekeken naar de kaart. Waar laten we de dropping vertrekken? Waar komt ze aan? Blijven we zoveel mogelijk uit de bewoonde wereld en weg van geasfalteerde wegen of dorpskernen? Is de dropping niet te zwaar? Of te licht? De leeftijd van de deelnemers varieert immers van nieuwbakken scoutsleiders en -leidsters die nog geen twintig zijn, tot gepensioneerde zestigers die kampen met mankementen aan lijf en leden en een slechte fysieke conditie.

U raadt het, lezer, de Grijze Man heeft al veel plezier beleefd aan die voorbereidingen van de stamdropping. In verschillende groepjes testte de werkgroep de op kaart uitgezette routes uit. Hoe meer de dag van de stamdropping nadert, hoe beter ze eruit ziet. Op een geheime vergadering deze week in Kaffee Claude, zegde oudscout Guy toe om voor de catering tijdens de dropping te zorgen, wat voor een honderdtal deelnemers en helpers geen sinecure is. Voor dranken allerhande kunnen de oude en minder oude oud-scouts al decennia rekenen op Johan, nog zo’n kranige zestiger, die je in het gehucht Sint-Adriaan doorgaans terugvindt in de in Haacht wereldberoemde drankenhandel Swinnens.

Nu kijken de Grijze Man en zijn trawanten uit naar de big dark walk, de grote, laatste test van de stamdropping in het duister van een lange februarimaand die wat regenval betreft records verbreekt. Over een dikke week of twee krijgen de wandelaars wat meer informatie over de kaart en het gebied. En over een maand stappen leiders, oud-leiders en ouders die zich hebben ingeschreven uit de bus, om aan hun avontuur te beginnen. Enkele uren later zullen De kaart en het gebied voor hen geen geheimen meer hebben.

Want zoals een recensent over de roman schreef, heeft Michel Houellebecq zichzelf in 2010 met die onverwacht subtiele roman over leven en dood op een fenomenale manier vernieuwd. Pas toch maar op voor heksen, tovenaars en ridders! En vergeet je fluovestje niet.

Geplaatst in De Grijze Man, Haacht, literatuur, natuur, vriendschap, vrije tijd | Tags: , , | Een reactie plaatsen

Diep begraven in liefde

Terwijl de boeren Brussel tot stilstand dwongen, zat de Grijze Man thuis te werken aan persberichten en toespraken voor zijn baas Sven Gatz, die minister is in de Brusselse regering. Hij keek even op toen buurvrouw en boerin Arlette enthousiast zwaaiend voorbij fietste, zoals ze dat zowat elke dag doet als de Grijze Man thuis is. Ze is een even welgezinde bezienswaardigheid als de eekhoorns, mezen, mussen, roodborstjes en af en toe eens een boomkruiper of kleine bonte specht waarnaar de Grijze Man uitkijkt als het zonnetje schijnt en de zonnepanelen katoen geven. Arlette is alvast niet gaan demonstreren in Brussel, bedacht de Grijze Man.

En dan hoorde hij The Triffids op Radio 1, de geliefde zender die het thuiswerken begeleidt en soms ook afleidt. Het liedje op de radio vormde de inleiding voor een gesprek met Triffidskenner Luc Janssen. De aanleiding voor het interview was de dood van de frontman van die Australische band, David McComb uit Perth, 25 jaar geleden.

Meteen werd de Grijze Man terug gekatapulteerd naar februari 1985, naar het Trainingscentrum voor Parachutisten in Schaffen, naar dat kleine kamertje in de blok voor onderofficieren, waar hij zijn laatste weken als dienstplichtige sergeant doorbracht bij de paracommando’s van het peloton RavAir. Tenzij hij in dromenland verkeerde, speelde op het nachtkastje naast zijn bed een oude mono cassettespeler met de nieuwste muziek die zijn scoutsvriend Raf speciaal voor hem had opgenomen. Daar leerde hij o.m. de elpee Born Sandy Devotional van die Triffids kennen.

Op kamp met de welpen, en leiders Raf, Leo en Tuur

Het is dus al 25 jaar geleden dat David McComb overleed, mijmerde de Grijze Man. Blijkbaar was McComb, na een harttransplantatie op z’n 36ste, blijven drinken en heroïne spuiten. The Triffids traden in de jaren tachtig enkele keren op in België, in Deinze, in ’t Stuc in Leuven, in Werchter en op Pukkelpop, waar ze in 1988 de headliner waren. De muziek van de band doet denken aan de weidsheid van het Australisch landschap, zoals trouwens de titel van een bekende single uit 1986 luidde, The wide open road. Vrolijk werd de Grijze Man van The Triffids niet. Maar toen het interview op de radio afgerond werd met hun “Bury me deep in love” (Diep begraven in liefde), welden er tranen. Over Raf.

Raf was net geen 45 geworden toen hij in juli 2011 door zijn lief dood teruggevonden werd in de badkamer, op zijn laatste werkdag vooraleer het bouwverlof zou aanbreken. De Grijze Man denkt nog vaak terug aan de stralen die Rafs gibberlach achterliet. Zoals Anaïs het op zijn bidprentje schreef.      

Geplaatst in Brussel, cultuur, De Grijze Man, geschiedenis, liefde, paracommando's, vriendschap | Tags: , , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Niet voor kinderen

Afgelopen weekend nodigde de oudste dochter van de Grijze Man hem samen met zijn vriendin en moeder uit voor een diner op haar appartement in Brussel. Ze had flink haar best gedaan om lekker vegetarisch te koken. Het was de eerste keer dat oma het gezellige plekje bezocht dat Winke in de buurt van het Zuidstation had ingericht.

Na een aperitiefje diende ze een lekkere soep op en dan volgde een heerlijke vegetarische ovenschotel, die de Grijze Man en zijn gezelschap aangenaam verraste. Bij een glaasje rode wijn vertelde de Grijze Man over een artikel dat hij die ochtend in zijn krant had gelezen. Onder de titel ‘Neven en nichten worden schaars (en dat is slecht nieuws)’, vernam hij dat in de hele wereld de families kleiner aan het worden zijn. De grootouders leven langer, dat wel, maar de mensen moeten het met minder nonkels, tantes, neven en nichten stellen. En die grootouders zullen op hun beurt minder kleinkinderen hebben. Dat zet druk op de samenleving, echode de Grijze Man de journalist.

Families worden overal ter wereld smaller en verticaler, ging hij verder. Een groep demografen had over deze evolutie een studie in een wetenschappelijk tijdschrift gepubliceerd. De mensen leven tegenwoordig langer, maar tegelijk hebben ze minder kinderen en stellen ze de leeftijd waarop ze ouders willen worden, steeds langer uit.

Tegen het einde van deze eeuw, vertelde de Grijze Man verder, zal een vrouw van 65 jaar nog slechts 25 levende verwanten hebben. En in 1950 waren dat er nog 41, een daling met 38 procent dus. Met zo’n wijsheid probeerde de Grijze Man indruk te maken op z’n vrouwelijk gezelschap van een bijna dertigster, een 55’ster en een 85’ster. Die laatste had nog begin december met haar zussen, broer, vier kinderen, twaalf kleinkinderen en vier achterkleinkinderen een fantastisch verjaardagsfeest gevierd.

Toen hij nog een kleine jongen was, vertelde de Grijze Man verder, ging hij rond nieuwjaar met zijn ouders op bezoek bij zijn tabak snuivende overgrootmoeder, die 96 was toen ze stierf en 17 kinderen heeft gebaard. Waarvan twee voorkinderen, voegde zijn moeder daar aan toe. Voorkinderen? Daarvan had nog niemand van het gezelschap gehoord.

Wel ja, ging de moeder van de Grijze Man verder, de twee baby’s die mijn oma als jonge vrouw baarde toen ze nog niet getrouwd was en nog bij haar ouders verbleef. Een ongelukje dus, vroeg iemand. Ja, antwoordde oma, zo zou je dat kunnen noemen. Maar die baby’s werden bij mijn overgrootmoeder gewoon mee met de andere kinderen grootgebracht, tot de nog jonge moeder een man vond die zo vriendelijk was er de twee kinderen die niet van hem waren, na het huwelijk bij te nemen. Op eentje meer of minder werd niet gekeken in dat gezin. Er volgden nog vijftien andere kinderen.

Maar waarom lieten ze dan geen abortus doen, vroeg Winke. Omdat dat toen niet mocht, natuurlijk, antwoordden de drie oudsten in koor. Abortus werd immers pas legaal in 1990, herinnerde de Grijze Man aan de historie van koning Boudewijn, die weigerde de abortuswet te ondertekenen. De houding van de koning zorgde toen voor een constitutionele crisis, die werd afgewend door de paapse koning tijdelijk in de onmogelijkheid te stellen om te regeren.

En vóór abortus legaal was, was het bovendien duur en gevaarlijk om de vrucht uit de baarmoeder weg te laten halen, zei de moeder. Maar het gebeurde natuurlijk hier en daar wel, vertelde ze, illegaal bij een engeltjesmaakster. Dat was een vrouw die een flinke som geld vroeg om het embryo in de baarmoeder te doden. En het gebeurde wel eens dat de moeder daarna onvruchtbaar was, of dat ze bij zo’n bloedige ingreep het leven liet. Een huivering trok door het gezellige appartement. Wat een tijden waren dat toch. Gelukkig was er nog koffie met versnaperingen als toetje.   

Geplaatst in Brussel, De Grijze Man, familie, geschiedenis, media, politiek, samenleving, vrije tijd | Tags: , , , , | 2 reacties